Ruig krabbetje (Pilumnus hirtellus)


Ruig krabbetje, Pilumnus hirtellus (Linnaeus, 1761)

Herkenning
Het rugschild is langer dan breed en bol, met 5 scherpe tanden van ongelijke grootte aan de zijrand. De voorrand van het rugschild tussen de ogen is recht met een rij fijne stekeltjes en een insnoering in het midden. Het gehele oppervlak is bezet met korte, stijve haren en hiertussen dikke knotsjes. De schaarpoten zijn fors en ongelijk, bij de mannetjes zijn de scharen groter dan bij de wijfjes. Een opvallend kenmerk is de bruin tot zwarte punt van de vingers van de scharen, (te verwarren met de <a href="noordzeekrab.html">noordzeekrab</a>, die echter niet zo dicht behaard is). De looppoten zijn net als de carapax bedekt met korte, stijve haren en dikke knotsjes.  De oogrand bevat twee ondiepe fissuren. De kleur van het rugschild is roodbruin tot paars en de looppoten zijn roodachtig met lichte dwarsbanden.
De maximale carapaxbreedte is 25mm bij de mannetjes, wijfjes blijven over het algemeen iets kleiner

habitat, biologie/ecologie, voorkomen en verspreiding.
Het ruig krabbetje komt voor van de getijdezone tot 40m diepte en kan slecht tegen brak water (minimaal 16,5 ‰ Cl-). Ruige krabbetjes worden vooral in holtes tussen stenen en schelpen gevonden, maar al het materiaal dat een holte als schuilplaats bied wordt bewoond. Ze kan vaak worden gevonden door bij laag water stenen te keren.